Ze verwoestten hun moeder, de aarde en bonden haar met tovenachtige ketens. De maan vatte in brand; De zon bevroor. In de aderen van de wereld stikte haar levensader in stof. De oceanen kookten in miasmas die de lucht stolden. Rotsen vochten uit de stoppels van stervende bossen. Terwijl ze begon te rotten, overleefden haar wezens, haar kinderen, zo goed als ze konden. Op elkaar scheuren, rondsnuffelen in haar stinkende holten, breukzakken fokken. Fungi en mallen feesten op haar, worden bewust. En, zoals de leeftijden pas ...